‘Eigenlijk zouden we dit allemaal moeten verbranden,’ zei ik tegen dochter F. ‘Kunnen we niet een vuurtje in de tuin stoken?’ stelde ze voor. Dat leek me niet wijs in onze situatie met een rijtjeshoekhuis en buren die sowieso alles veroordeelden wat we deden.
Na de uitmestactie van de afgelopen tijd had ik mijn kinderen gevraagd de spullen die er van hen nog in het ouderlijk huis stonden uit te zoeken of mee te nemen. Boeken, spelletjes, oude agenda’s, studiematerialen, foto’s en papieren. Vooral heel veel papieren. Sommige netjes geordend, andere achteloos in dozen gegooid. Zoon X. was eerder die week langsgekomen en wilde alles wel hebben. Bepakt en bezakt had ik hem naar huis gebracht.
De inhoud van de dozen ontlokten kreten in alle toonaarden. Inmiddels waren er verschillende stapels ontstaan: zelf bewaren, voor de kringloop en weg ermee. De eerste vuilniszak raakte vol. De herinneringen vulden het kamertje, waar F. alle papieren door haar handen liet gaan en mij op de hoogte bracht van de inhoud.
Een voor een sprongen de laatjes in mijn hoofd en in mijn hart open. Nee, een echt leuke middelbareschooltijd hadden de kinderen niet gehad. We waren net vertrokken uit de hoofdstad. Hun vader, met wie het niet goed ging, achterlatend. Een nieuw huis in een nieuwe stad, naar een nieuwe school. Van een nieuwe start kon echter geen sprake zijn, natuurlijk hadden we onze sores meegenomen tussen de spullen in de verhuiswagen. De papieren lieten zien hoe de ellende een nieuwe vorm had gevonden.
Weer voelde ik de onmacht, het falen. De hopeloze pogingen onze levens in betere banen te leiden. Natuurlijk, uiteindelijk was het goedgekomen, maar wat had ik deze periode graag willen overslaan. Gelukkig kon F. smakelijk lachen om de uitglijders die ze had gemaakt, soms zelfs letterlijk, op een geleende scooter.
Ik kan niet wachten tot het restafval wordt opgehaald, en de vlammen van de vuilverbranding het kwaad uit het verleden zullen verbranden.