Had niet iedere stadsbewoner diep vanbinnen het verlangen om de drukte te vermijden en de natuur op te zoeken? Sterker nog: om huis en haard achter zich te laten en een nieuwe start te maken in een afgelegen cottage op het platteland? Voor de dapperen, de doeners, de daadkrachtigen werd deze droom tijdens de pandemie werkelijkheid. Thuiswerken maakte een eind aan de noodzaak om in de buurt van kantoor te blijven wonen. De snelle beslissers waren er als de kippen bij, kochten een huisje in Drenthe, Overijssel of Oost-Groningen en legden een moestuin aan. Dat ze hiermee de gekte van de huizenmarkt in de Randstad naar deze gebieden meenamen deed er even niet toe. De overwaarde van hun verkochte huizen was zo groot dat ze spekkoper waren.

Ik maakte afgelopen zomer mijn zoveelste ochtendwandelingetje over het volkstuinencomplex in de buurt toen ik het licht zag. De vriendelijke, hier en daar rommelige tuintjes aan de rand van het -weliswaar aangelegde- bos ademden rust en ruimte. Natuurlijk had ook ik de verhalen gelezen over de gelukkigen die van drie hoog achter kwamen en nu eindelijk hadden ontdekt hoe de pompoen groeide die ze normaalgesproken in de natuurwinkel kochten. Ik had echter nooit nagedacht over een tuintje in mijn eigen wijk, op vijf minuten loopafstand. Dat kwam natuurlijk omdat we al een lekkere tuin achter huis hadden. Met een vijvertje, Japanse esdoorns en de hele dag zon op verschillende plekken. Ik zat er graag zat met een boek en een potje thee. We hadden helaas ook vervelende buren, die mijn tuinplezier regelmatig vergalde.

Wat nou als? Als we hier een volkstuintje hadden met wat wortels en pompoenen? Met een klein huisje in Zweeds Falun-rood, met een plekje waar ik een stoeltje neer kon zetten en na gedane arbeid een boek kon lezen. Thee mee in de thermoskan, wat wilde ik nog meer?

Na enige aarzeling schreef ik me in bij de volkstuinvereniging. Ik had verhalen gehoord over jarenlange wachtlijsten, maar de vriendelijke voorzitter liet me weten dat ze dacht aan één, hooguit anderhalf jaar. Het kon ook sneller gaan. Er ging nog wel eens iemand dood, of de ouderdom maakte het werken in de volkstuin niet langer mogelijk.

Na drie maanden werd ik gebeld. Vanaf 1 januari kwamen er drie tuinen vrij, en ik mocht kiezen. Dezelfde middag nog liep ik met de voorzitter het complex over en werd ik verliefd op tuin D50. Precies zoals in het BBC-programma Escape to the Country, waar ik altijd heerlijk bij weg kon dromen, wist ik meteen dat deze plek voor mij bestemd was. Het was weliswaar de tuin die er het beroerdst aan toe was qua onderhoud, maar de plek aan de rand van het complex, de oppervlakte van zo’n honderd vierkante meter en het scheve schuurtje waren precies wat ik voor ogen had. Deze tuin riep een vakantiegevoel bij me op, ondanks zijn stekelige struiken en overwoekerde moestuinbedden. Ik nam hem.

Er volgde een tijd van wachten. Er moest nog een en ander worden opgeruimd door de vorige huurder. Op mijn ochtendwandelingen hield ik de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten. Een kapot kasje verdween, maar verder gebeurde er niet zoveel. Ik sprak met de voorzitter af dat ik het huisje wilde overnemen, op voorwaarde dat ik het nog kon inspecteren voordat ik de beslissing nam.

Het werd 1 januari. Ik zag geen enkele progressie. Het bleef een charmante tuin, maar wel een rommeltje. Het perceel moest zwart worden opgeleverd, zo stond in de statuten. Dat was hij nog lang niet. Ik moest ze maar even de tijd geven, sprak ik mezelf vermanend toe, en niet meteen weer in de pen klimmen. Die tuin liep niet weg.

Van de week kreeg ik opeens de rekening. Voor mijn lidmaatschap, de tuinhuur, de borg en het huisje. Had ik iets gemist? Er volgde een verwarrende mailwisseling met de vriendelijke voorzitter. Vanaf 1 januari was de tuin beschikbaar voor mij. Zwart opleveren, dat deden ze al jaren niet meer. Nieuwe huurders waren meestal blij met fruitbomen of rozenstruiken die bleven staan. De sleutel zat in het schuurtje, dus ik kon nog even kijken of ik het echt wilde hebben.

Oké. Negentien dagen tuinplezier gemist, maar hopelijk nog veel meer dagen voor de boeg. Wachten tot de volgende ochtend lukte echt niet, dus bijgeschenen door de zaklantaarn op mijn telefoon draaide ik in het pikkedonker de sleutel van het scheve schuurtje om. Het was leeg, op een rol gaas, een oppottafel en een paar kaplaarzen in mijn maat na. Fantastisch. Ik scharrelde voorzichtig wat rond in de tuin, zag een heleboel werk, maar besloot om me niet druk te maken en het op mijn eigen manier, in mijn eigen tempo te gaan aanpakken.

Bij het weggaan kreeg ik de deur van het scheve schuurtje met geen mogelijkheid meer op slot. Alleen de onderste helft viel terug in de kozijnlijst, voor de bovenkant was op zijn minst een hamer nodig. Ik zette er een achtergebleven tegel tegenaan en hoopte maar dat mijn kaplaarzen niet werden gestolen door een voorbijganger die zag dat de deur op een kier stond.

Angstvallig glibberde ik terug naar het klaphekje, en probeerde ondertussen de overblijfselen van een stekelige meidoornstruik te vermijden. Het leven op het platteland ging beslist niet over rozen.

De volgende ochtend betaalde ik de rekening.

Aanbevolen artikelen

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.