‘Gefeliciteerd, je bent er.’
Op deze woorden had ik lang gewacht. De manuscriptbegeleider die ik in de arm had genomen gaf mij zijn zegen. Na drieënhalf jaar schrijven, waarvan zeven maanden onder zijn hoede, had ik een mooi plafond bereikt. Er was een stevig, coherent verhaal overgebleven. Het verhaal over die woelige periode in mijn leven was drie keer over de kop gegaan, de helft aan woorden was opgelost in het grote niets en langzaam maar zeker was ik tot de kern gekomen. Ik had zelfs de juiste titel gevonden.
Om tot een reconstructie van mijn eigen verleden te komen had ik vele gesprekken gevoerd. Met mijn kinderen, met mijn vader, mijn zus en broer. Met oude en nieuwe vrienden en vriendinnen, met bekende en minder bekende muzikanten. Ik sprak betrokkenen uit die spannende eerste periode in de Senegalees-Nederlandse gemeenschap in Amsterdam. Ik sprak met de ex-vriendin van mijn ex-man. Het lukte zelfs contact te leggen met het meisje dat mij op de avond voor ons huwelijk belde. Om me te waarschuwen.
Ik bladerde door talloze fotoalbums en herlas alle bestraffende brieven van neef P. uit Senegal. Ik ontcijferde de stempels in M.’s oude paspoort, legde stapels formele en minder formele documenten in chronologische volgorde en ploegde door concertaankondigingen en recensies. Ik las boeken, keek documentaires en luisterde naar podcasts: over Senegal, over migratie, kolonialisme en discriminatie. Maar ook over rouw en verlies, het redderssyndroom en co-dependentie.
In maart 2020 reisde ik met F. af naar Dakar voor haar deelname aan de Miss Ecowas-verkiezing, die op het laatste moment werd geannuleerd door de corona-epidemie. Het gaf mij de gelegenheid om verder aan mijn verhaal te schrijven, af te spreken met oude bekenden en nogmaals het graf van de vader van mijn kinderen in Darou Salam te bezoeken. Het werd mij duidelijk hoezeer ik verbonden ben met Senegal en de Senegalezen.
En toen? Sinds dat heugelijke telefoontje op 13 april werd ik vele malen heen en weer geslingerd tussen hoop en vrees. Nu moest ik mijn boek onder de aandacht van een uitgever zien te brengen, als een van de tienduizenden die jaarlijks een manuscript aanbieden. Een miljoen Nederlanders was bezig een boek te schrijven. Ik maakte een gelikte pitch met een aanbiedingsfoldertje, een illustratie, een biografie en natuurlijk mijn manuscript. Samen selecteerden we de uitgevers die geinteresseerd zouden kunnen zijn. En toen begon het grote wachten.
‘Heel knap hoe je zo’n persoonlijk verhaal met voldoende afstand kan brengen. Je hebt een geweldige pen, het manuscript is heel goed gecomponeerd, je neemt de lezer helemaal mee. Maar.’
Ik wilde geen Maar, ik wilde een contract. Ik wilde niet in elkaar krimpen bij het lezen van de mail, ik wilde triomferen. Ik maakte een excel-bestand met van wie ik een reactie had ontvangen, en van wie nog niet. Het lijstje met rode data van afwijzingen groeide.
‘Ik denk zeker dat we een match zouden kunnen hebben, maar moet je toch teleurstellen. Vorige week heb ik alle betrokkenen namelijk laten weten dat de uitgeverij de deuren sluit voor nieuwe boeken.’
Nog een paar te gaan. Het hoeft er maar één te zijn. En voor iedereen die het verhaal niet ‘te niche’ vindt, voor iedereen die er géén geld aan hoeft te verdienen: als ik aan het eind van mijn lijstje ben ga ik het zelf uitgeven. Ik wil jullie mijn verhaal niet onthouden.
Hi Gabrielle,
Wat een zoektocht en teleurstelling. Ik ben zeer benieuwd naar jouw verhaal. Doorgaan hoor en het hoeft er maar een te zijn. Ik ken jouw stijl. Iemand moet de waarde van dit verhaal ontdekken!
Liefs
Cora
Ik ben heel benieuwd, Gabrielle. Je bent in ieder geval op de goede weg. Het komt.