Het was een intensieve vakantie geweest, onze rondreis door Zuid-Engeland. We hadden de white Cliffs of Dover zien opdoemen, de tuinen van Sissinghurst bezocht, de getijden bij St. Michaels Mount zien wisselen en het Sea City Museum in Southampton aangedaan. We hadden wilde pony’s ontmoet in de nationale parken van The New Forest, Dartmoor en Exmoor, waren de botanische tuinen van The Eden Project ingevlucht om droog te blijven en hadden een klein beetje regen voor lief genomen op de Dunster Country Fair, waar deftige dames en heren op leeftijd met een uitgestreken gezicht naast hun pony holden voor een keuring. Bij toeval zaten we opeens op het bekende strand uit een serie, onderaan de klif waar dat dode jongetje had gelegen. We hadden ons ongans gegeten aan scrambled eggs, poached eggs en fried eggs. We hadden één keer fish and chips genuttiged, bij een prijswinnende zaak, en ons één keer bezondigd aan een cream tea. Talloze malen had ik een reusachtige Engelse theezak uit de pot gevist, om te voorkomen dat het brouwsel pikzwart en bitterder dan bitter werd. We hadden heel veel erg vriendelijke mensen ontmoet.
Hoe bijzonder en prachtig allemaal, het was doodvermoeiend. We vertrokken niet uitgerust en kwamen niet uitgerust thuis. M. reed, links natuurlijk, en ik reed mee, gespannen wachtend op de klap die niet kwam. De metershoge heggen in Devon en Cornwall benamen ons het zicht, en de enige maatregel die we konden nemen was om vóór elke bocht te toeteren. En er waren nogal wat bochten. We leefden uit de koffer, want ja, we waren on the road, en na elke tweede of derde nacht namen we afscheid van andere b&b-eigenaren. Die varieerden van een Hyacinth Bouquet- lookalike tot de familie Flodder. Elke ochtend krabbelde ik snel onze belevenissen van de dag ervoor in mijn reisjournaal, maar tijd om deze te illustreren was er niet.
We maakten ons zorgen om de lieve mensen thuis, waar het niet goed mee ging. We keken regelmatig op onze telefoons of er nieuws was, en berekenden hoe snel we in geval van nood weer op het vasteland konden zijn.
We kwamen tot de conclusie dat een rondreis toch niet helemaal ons soort vakantie was. Dat we wel heel veel mooie dingen tegenkwamen, maar dat we liever met zijn tweetjes wakker werden in een huisje in een bos, of aan de Zweedse scherenkust. Dat ik dan lekker kon schrijven én tekenen en M., die iets later ontwaakte, kon gaan hardlopen. Dat we zelf onze boodschappen konden doen, bij voorkeur bij de ICA, en dat we eropuit trokken wanneer we daar zin in hadden, en niet omdat we ons ergens voor een bepaalde tijd moesten melden. Dat we uren konden zitten lezen, onder het genot van een kopje goudkleurige thee.
Drie weken na thuiskomst boekte ik twee huisjes, voor volgend jaar zomer. Een in de Deense duinen en een op een kale, Zweedse rots.