‘Jammer,’ had ik gezegd volgens vader, toen ik als kind voor de deur stond om te vragen of ik iets langer buiten mocht spelen en het antwoord Nee was. We gingen bijna eten. Een ander kind was misschien boos geworden, maar die emotie kende ik niet goed.
‘Ben je ook boos geweest?’ vroeg de interviewer toen we het over het gestapeld verlies van moeder, zus en vader-van-mijn-kinderen hadden. Nee, was weer het antwoord. Wel verdrietig, in de war, moe, ongeconcentreerd, vol walging, schuldig, hyperalert, angstig, eenzaam en gespannen. Was dat niet genoeg? En op wie of wat had ik boos moeten zijn? Op het leven, dat mij al vaker onaangenaam had verrast, maar waarvan ik nog steeds zo intens kon genieten?
Natuurlijk ben ik ook wel eens geïrriteerd en loop dan even flink te vloeken, maar lang duurt dat gelukkig nooit. Het delen van en lachen om de ergernis laat de irritatie snel verdwijnen. Ik prijs mezelf hiermee gelukkig, want hoe vervelend moet het zijn om die wezenlijke woede wel te voelen en er niets mee te kunnen of durven doen? Om het maar in te slikken of weg te duwen, omdat onze maatschappij vereist dat we onze emoties onder controle houden.
Vroeg of laat moeten deze inktzwarte gevoelens eruit, voordat ze naar binnen slaan en nog meer schade aanrichten in de vorm van een depressie of zelfdestructie. Het maken van een tekening kan een beginnetje zijn.