‘Herinner jij je de stem van je moeder nog?’ vroeg R., terwijl we aan het poetsen waren in het huis van haar dochter, mijn schoondochter. Binnenkort hoopten we een gezamenlijke kleindochter te mogen verwelkomen.
‘Ja hoor,’ riep ik meteen. Ik hoorde mijn moeder mijn naam uitspreken, aan het begin van een zin waarmee ze me iets wilde vragen. Maar toen ik me even later het vervolg van zo’n zin probeerde voor te stellen lukte het niet.

Ik hoorde haar wel lachen, op een verjaardag in de tuin met het vaste groepje buren. Zelf zou ze deze vanzelfsprekende, vertrouwde contacten nooit als haar vriendinnen omschreven hebben, maar dat waren het natuurlijk wel. Na een drankje of twee gierden ze het uit.
Ik hoorde haar mijn vader roepen, onder aan de trap, als het eten klaar was. Ik hoorde haar haar keel schrapen. Ik hoorde haar de naam van mijn zoon zeggen, toen het nog mijn zoontje was. De laatste lettergreep verkeerd uitgesproken, waar we altijd weer om moesten lachen.
Daar hield het zo ongeveer wel mee op. Er was nergens een opname. Geen filmpje, zelfs geen cassettebandje zoals we die van mijn opa en oma uit de jaren zeventig wel hadden.
Weg, vervlogen. Verstomd.