Opgewonden liepen we over het pad tussen de flats naar de sigarenman op de Ankerplaats. Van mijn moeder hadden we een dubbeltje gekregen om te versnoepen. Dat gebeurde niet zo vaak, zeg maar nooit, dus het voelde als een enorme schat. Een wereld aan mogelijkheden bood zich aan. Wat zou ik kiezen?
Het werd ouwel. Eetpapier, snoeppapier. Voor tien cent kreeg ik een heel pakje rechthoekige vellen in de kleuren knalroze en knaloranje. Ik deed er weken mee. Het smaakte natuurlijk nergens naar, de enige associatie die ik had was met de hostie die we op zaterdagavond in de kerk kregen aangereikt. Het Lichaam van Christus, siste de pastoor, terwijl het ronde kartonnetje tot pap in mijn mond smolt.
Onlangs begon het me op te vallen dat ik de kleuren oranje en roze steeds vaker in combinatie met elkaar begon te gebruiken. Soms als intense verzadigde kleuren, dan weer afgezwakt met wit tot meer poederachtige tinten. En steeds voelde ik weer het geluk van mijn eigen pakje ouwel.
Aanvankelijk dacht ik dat ik het zelf had uitgevonden, maar opeens zag ik het overal. Verloopjes in onbetaalbare zachte, wollen truien. Servies en vaasjes bij de woonwinkel. Bij de Praxis nam ik een serie verfkaartjes mee met klinkende namen als Omhelzing (roze) en Glunderen (oranje). De maat was echter vol toen we onlangs in het tuincentrum kwamen en het oranje en roze me van de muren toeschreeuwde in de vorm van kunstbloemen en plantenrekjes.
M. vindt het een spuuglelijke combinatie, dus de kleuren zullen ons huis niet snel binnenkomen. Maar nu de wereld zo zwart is, kan iedereen wel wat oranje en roze gebruiken.