Toen Eunice was uitgeraasd haalden we opgelucht adem. De viburnum die M. met spanbandjes aan het balkon had vastgegespt had de storm doorstaan. De olijfboom, die een aantal jaar ervoor bij een soortgelijk natuurverschijnsel met wortel en al uit de grond was gekomen, stond fier rechtop in de achtertuin. We gniffelden om het tuinmeubilair van de buren, daar was in ieder geval één stoel gesneuveld. Ik keek uit het raam. De hondenspeelplaats was een zwembad geworden.
Op zaterdagmiddag reden we naar het hoge noorden om twee verjaardagen te vieren. Het feestmaal was nog niet gezakt of de display van mijn telefoon lichtte op. Een onbekend nummer. Ik negeerde de oproep en nam een slok van mijn thee. U heeft 1 nieuw bericht zei de voicemail. Toch maar even luisteren dan.
Jemig, wat stom. Ik had geen seconde gedacht aan onze nieuwe volkstuin, zo’n vijf minuten lopen van huis. Blijkbaar zat het huurderschap nog niet helemaal in mijn systeem. Ik was ’s morgens voordat de storm losbarstte even langsgelopen om te kijken of er geen losse onderdelen rondslingerden. Daarna was het uit mijn hoofd. Nu belde de voorzitter van de tuinvereniging met de mededeling dat er veel schade op de tuinen was ontstaan.
‘Bij jouw huisje is kennelijk het dak ietsje opgelicht.’
Ik moest zo snel mogelijk gaan kijken wat ik eraan kon doen, voordat er meer schade zou ontstaan, maar volgens degene die dit had waargenomen was het nog wel te herstellen. We zaten in Friesland, en het was pikkedonker. Dat werd dus niets meer.
’s Nachts droomde ik dat het allemaal wel meeviel. Een grote groep tuinders zat bovenop mijn dak en timmerde erop los.
Met lood in mijn schoenen liep ik zondagmorgen vroeg naar de tuin. Eunice had mijn toch al scheve tuinhuisje verwrongen tot een nog schever abstract kunstwerk. De hoekdelen die in elkaar zouden moeten grijpen grijnsden me tegemoet als een schots en scheef gebit. Ik durfde de deur niet te openen uit angst dat de hele boel zou instorten. Het kunststoffen ruitje was naar binnen gewaaid en lag in stukken op de vloer van de blokhut. En, waar ik niet op voorbereid was, bijna alle schuttingdelen van de omheining lagen plat. Ik kon wel janken.
‘Dat wordt slopen,’ appte ik de kinderen. Tegen M. zei ik dat we zo snel mogelijk het tuingereedschap naar huis moesten halen, Jan en alleman kon nu immers het schuurtje in. Vier weken had ik van de tuin en het huisje kunnen genieten en nu was de lol er al vanaf. We hadden afgesproken dat we op zijn vroegst volgend jaar een nieuwe blokhut zouden kopen. Eerst maar eens kijken of ik het tuinieren wel écht leuk vond.
M. gaf een paar flinke klappen op het dak en bond het vast aan een van de uitstekende delen, met een in de tuin gevonden koord . Hij ging nog wel even verder nadenken over de restauratie, want slopen was zijns inziens niet nodig.
Drie dagen later was het prachtig weer. Gewapend met mijn tuingereedschap begaf ik me naar mijn perceel. Het raampje plakte ik af met een vuilniszak, daarna begon ik met het omspitten van een volgend stukje moestuin. Eén voor één kwamen er collega-tuinders langs. Mensen die ik nog nooit had gezien. Wim kwam over een rijtje stoeptegels naar me toegehinkt en gaf het goedbedoelde advies om een woelvork te gebruiken. Dat ging een stuk makkelijker dan met de spade. Een grootvader en zijn kleinkind zwaaiden naar me vanaf het pad. Katja en haar man, van twee tuinen verder, complimenteerden me met het werk dat ik al had verricht. ‘De tuin lijkt zo veel groter!’
Regel nummer 1 van het tuinderschap: na regen komt zonneschijn.