‘Meneer, kunt u even komen?’
Een van de twee keukeninstallateurs riep vanuit het halletje beneden. Ze hadden er al een hele dag opzitten, maar wilden graag doorwerken omdat een van hen de volgende dag vroeger weg moest. Iets met een puber die op school ter verantwoording was geroepen.
M. holde de twee trappen af. We hadden niet zo lang daarvoor met zijn vieren gedineerd. Weliswaar een maaltijd uit de snackbar, maar toch gezellig aan de tuintafel, met borden. Ik had die ochtend opgelucht ademgehaald toen de installateurs, die ik twee hele dagen over de vloer zou krijgen, leuke mannen bleken te zijn. Ik kon mijn vooroordelen aan de kant schuiven, dit waren intelligente en beschaafde vakmensen. Zo kon het dus ook. Na het eten gingen ze door met hun werk. M. en ik zaten in mijn zolderatelier, dat al een week als opslagplaats, ontbijtpaleis en toevluchtsoord diende.
De installateur met het zwarte haar stond onderaan de trap. In zijn handen hield hij de foto van onze vriend die we al veertien maanden moesten missen.
‘Is dit B.?’ vroeg hij aangedaan. ‘Ik haalde de oven uit de verpakking en toen ik opkeek zag ik zijn foto. Ik ken hem.’
We hadden een keuken bij IKEA gekocht. Het Zweedse woonwarenhuis had een installatiebedrijf uit Almere ingeschakeld. De werknemers van dat Almeerse bedrijf kwamen uit Zaandam. Een van hen woonde bij B. in de straat. Was dit nu heel, heel toevallig, of was er een momentje geregisseerd?
Ik kwam erbij staan. We kletsten over de koebellen in B.’s klusbus, over motorrijden en het dragen van klompen. Uit onze woorden en die van de installateur met het zwarte haar rees B. te midden van ons op. Was hij toch nog onderdeel van onze nieuwe keuken.