Het was vechten tegen de bierkaai. De rechtswindende stengels van de haagwinde wonden zich lustig om alles wat in hun buurt kwam: de op onverwachte plekken opdoemende aardappelplanten, het nieuwe schapenhekje, de dapper overeind staande erwtenplanten. De ondergrondse wortelstokken van het onkruid, want zo beschouwde ik het inmiddels, braken makkelijk af en zorgden voor een constante aanwezigheid in de aarde van mijn moestuin. Het verbaasde me niets dat de plant tot de klasse van de natte strooiselruigten behoorde, wat net zo bedreigend klonk als het gevoel dat zich in mij vastzette. Ik had er geen zin meer in.
Vijf krachtige courgetteplanten met fiere maïsgele bloemen waren inmiddels opgevreten door de slakken. Wekenlang hadden de stekjes in mijn werkkamer tot wasdom mogen komen, ik had ze afgehard op het balkon om ze tot slot een weloverwogen plekje te geven in de vijfhonderd meter verderop gelegen tuin. Ter bescherming hadden ze zelfs een omhulsel van een plastic pot met uitgeknipte bodem gekregen.
Aardvlooien hadden zich tegoed gedaan aan de bladeren van de radijsjes die ik direct in de volle grond had gezaaid. De rode knolletjes zelf waren taai en scherp. Aan de andere kant van het met liefde aangelegde pad schoten braamstruiken op alsof we in de duinen van Egmond aan Zee waren, hun stengels zo dik als een kinderarmpje. In de eerste aardbei die ik als een cadeautje had beschouwd hingen twee slakken, dronken van geluk.
Ik bevond me in een dalletje.
Never give up, schoot door mijn hoofd. Never, never, never give up. Een quote van Winston Churchill die regelmatig verkeerd werd aangehaald, eigenlijk was het Never give in, maar een kniesoor die daarop lette. De boodschap was duidelijk: we zouden die bierkaai weleens iets laten zien.
Op zaterdagochtend stapte ik in de auto, in anderhalve minuut reed ik naar de tuin. Eerst maar eens korte metten maken met de winde. Met mijn schepje haalde ik zoveel mogelijk wortels en wortelstokken uit de grond. Met mijn vingers ont-wikkelde ik voorzichtig de windeslingers van de erwtenplanten. Dit feestje was afgelopen. Ik trok twee paar handschoenen aan om de stengels van de woekerende braamstruiken met de snoeischaar te lijf te gaan, daarna schepte ik de planten met wortel en al uit de aarde. Ook de radijsjes moesten eraan geloven. Volle vuilniszakken belandden in de achterbak van de auto. Ik reed naar de stort en schudde de inhoud op de hoop tuinafval. Zo!
Een paar dagen erna kwam ik tijdens een vroege ochtendwandeling langs de tuin. Hij glimlachte mij weer tegemoet. Tot mijn ontroering hadden de erwtenstruikjes opeens witte bloemetjes gekregen, voorbode van frisgroene peulen.
Straks ga ik weer naar de tuin. Ik houd mijn hart vast voor wat ik aantref, maar ik zal niet opgeven.